Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • schim·melt

Werkwoord

vervoeging van
schimmelen

schimmelt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schimmelen
    • Jij schimmelt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schimmelen
    • Hij schimmelt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van schimmelen
    • Schimmelt!