sauste
- saus·te
vervoeging van |
---|
sausen |
sauste
- enkelvoud verleden tijd van sausen
- Ik sauste.
- Jij sauste.
- Hij, zij, het sauste.
- Ik sauste.
- Het woord sauste staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
vervoeging van |
---|
sausen |
sauste