samenvielen
- Geluid: samenvielen (hulp, bestand)
- sa·men·vie·len
vervoeging van |
---|
samenvallen |
samenvielen
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van samenvallen
- ...dat wij samenvielen.
- ...dat jullie samenvielen.
- ...dat zij samenvielen.
- ...dat wij samenvielen.