• sa·men·smelt
vervoeging van
samensmelten

samensmelt

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van samensmelten
    • ... dat ik samensmelt. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van samensmelten
    • ... dat jij samensmelt. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van samensmelten
    • ... dat hij samensmelt.