Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sa·men·drukt

Werkwoord

vervoeging van
samendrukken

samendrukt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van samendrukken
    • ... dat jij samendrukt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van samendrukken
    • ... dat hij samendrukt.