• sa·men·dromt
vervoeging van
samendrommen

samendromt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van samendrommen
    • ... dat jij samendromt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van samendrommen
    • ... dat hij samendromt.