Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sa·men·balt

Werkwoord

vervoeging van
samenballen

samenbalt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van samenballen
    • ... dat jij samenbalt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van samenballen
    • ... dat hij samenbalt.