ruiner

  1. (spreektaal) meppen, slaan
    «Si j’rentre pas dans c’te boîte, je ruine la tête du videur, ma parole!»
    Als ik die danstent niet in mag, ram ik de uitsmijter tegen zijn kop, ik zweer het je! [1]
  2. (spreektaal) kapotmaken
    «J’ai ruiné la boîte de vitesse de ma Mégane.»
    Ik heb de versnellingsbak van mijn Mégane naar de Filistijnen geholpen. [1]