rubriceer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ru·bri·ceer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
rubriceren |
rubriceer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rubriceren
- Ik rubriceer.
- gebiedende wijs van rubriceren
- Rubriceer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rubriceren
- Rubriceer je?