Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rou·teert

Werkwoord

vervoeging van
routeren

routeert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van routeren
    • Jij routeert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van routeren
    • Hij routeert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van routeren
    • Routeert! 

Gangbaarheid