roostte
- roost·te
vervoeging van |
---|
roosten |
roostte
- enkelvoud verleden tijd van roosten
- Ik roostte.
- Jij roostte.
- Hij, zij, het roostte.
- Ik roostte.
- Het woord roostte staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
vervoeging van |
---|
roosten |
roostte