Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • roe·koek·ten

Werkwoord

vervoeging van
roekoeken

roekoekten

  1. meervoud verleden tijd van roekoeken
    • Wij roekoekten. 
    • Jullie roekoekten. 
    • Zij roekoekten. 

Gangbaarheid