Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • roe·koekt

Werkwoord

vervoeging van
roekoeken

roekoekt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van roekoeken
    • Jij roekoekt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van roekoeken
    • Hij roekoekt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van roekoeken
    • Roekoekt! 

Gangbaarheid