Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rin·kink

Werkwoord

vervoeging van
rinkinken

rinkink

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rinkinken
    • Ik rinkink. 
  2. gebiedende wijs van rinkinken
    • Rinkink! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rinkinken
    • Rinkink je? 

Gangbaarheid