reutel
- reu·tel
vervoeging van |
---|
reutelen |
reutel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van reutelen
- Ik reutel.
- gebiedende wijs van reutelen
- Reutel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van reutelen
- Reutel je?
- Het woord reutel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "reutel" herkend door:
81 % | van de Nederlanders; |
79 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be