reluquer
reluquer
- (spreektaal) begluren, begerig kijken, een begerige blik werpen
- «Il adore reluquer les nanas.»
- Hij houdt ervan naar de vrouwtjes te gluren. [1]
- «Il adore reluquer les nanas.»
- (spreektaal) azen op
- «Ils ont reluqué le magot sous couleur de le soigner.»
- Ze aasden op de poen terwijl ze hem zogenaamd verzorgden. [1]
- «Ils ont reluqué le magot sous couleur de le soigner.»