Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • re·ci·pi·eert

Werkwoord

vervoeging van
recipiëren

recipieert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van recipiëren
    • Jij recipieert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van recipiëren
    • Hij recipieert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van recipiëren
    • Recipieert! 

Gangbaarheid