Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • re·ci·pi·eer·den

Werkwoord

vervoeging van
recipiëren

recipieerden

  1. meervoud verleden tijd van recipiëren
    • Wij recipieerden. 
    • Jullie recipieerden. 
    • Zij recipieerden. 

Gangbaarheid