recipieer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- re·ci·pi·eer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
recipiëren |
recipieer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van recipiëren
- Ik recipieer.
- gebiedende wijs van recipiëren
- Recipieer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van recipiëren
- Recipieer je?
Gangbaarheid
- Het woord recipieer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.