Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • recht·zet

Werkwoord

vervoeging van
rechtzetten

rechtzet

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rechtzetten
    • ... dat ik rechtzet. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rechtzetten
    • ... dat jij rechtzet. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rechtzetten
    • ... dat hij rechtzet.