• rab·ba·ði

rabbaði

  1. eerste persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs van rabba

rabbaði

  1. derde persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs van rabba

rabbaði

  1. eerste persoon enkelvoud verleden tijd aanvoegende wijs van rabba

rabbaði

  1. derde persoon enkelvoud verleden tijd aanvoegende wijs van rabba


  • rab·ba·ði

rabbaði

  1. tegenwoordige tijd van rabba