réttum

  1. onbepaald (zonder lidwoord) datief mannelijk enkelvoud van réttur

réttum

  1. onbepaald (zonder lidwoord) datief enkelvoud van réttur
  • Werkwoord 1: rétta

réttum

  1. eerste persoon meervoud tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van rétta

réttum

  1. eerste persoon meervoud tegenwoordige tijd aanvoegende wijs bedrijvende vorm van rétta
  • Werkwoord 2: rétta

réttum

  1. eerste persoon meervoud tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van rétta

réttum

  1. eerste persoon meervoud tegenwoordige tijd aanvoegende wijs bedrijvende vorm van rétta

réttum

  1. eerste persoon meervoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van rétta

réttum

  1. eerste persoon meervoud verleden tijd aanvoegende wijs bedrijvende vorm van rétta

réttum

  1. datief onbepaald vrouwelijk meervoud van rétt

réttum

  1. datief onbepaald vrouwelijk meervoud van réttir

réttum

  1. datief onbepaald mannelijk meervoud van réttur