• pruts
vervoeging van
prutsen

pruts

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van prutsen
    • Ik pruts. 
  2. gebiedende wijs van prutsen
    • Pruts! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van prutsen
    • Pruts je? 
97 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be