Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • prie·gel

Werkwoord

vervoeging van
priegelen

priegel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van priegelen
    • Ik priegel. 
  2. gebiedende wijs van priegelen
    • Priegel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van priegelen
    • Priegel je?