Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pre·fi·geer

Werkwoord

vervoeging van
prefigeren

prefigeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van prefigeren
    • Ik prefigeer. 
  2. gebiedende wijs van prefigeren
    • Prefigeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van prefigeren
    • Prefigeer je? 

Gangbaarheid