preekte af
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: preekte af (hulp, bestand)
Woordafbreking
- preek·te af
Werkwoord
vervoeging van |
---|
afpreken |
preekte af
- enkelvoud verleden tijd van afpreken
- Ik preekte af.
- Jij preekte af.
- Hij, zij, het preekte af.
- Ik preekte af.