preekte
- preek·te
vervoeging van |
---|
preken |
preekte
- enkelvoud verleden tijd van preken
- Ik preekte.
- Jij preekte.
- Hij, zij, het preekte.
- Ik preekte.
- Het woord preekte staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
vervoeging van |
---|
preken |
preekte