• pre·ce·deert
vervoeging van
precederen

precedeert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van precederen
    • Jij precedeert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van precederen
    • Hij precedeert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van precederen
    • Precedeert!