Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • prak·ti·seer·den

Werkwoord

vervoeging van
praktiseren

praktiseerden

  1. meervoud verleden tijd van praktiseren
    • Wij praktiseerden. 
    • Jullie praktiseerden. 
    • Zij praktiseerden. 

Gangbaarheid