praktiseerde
- prak·ti·seer·de
vervoeging van |
---|
praktiseren |
praktiseerde
- enkelvoud verleden tijd van praktiseren
- Ik praktiseerde.
- Jij praktiseerde.
- Hij, zij, het praktiseerde.
- Ik praktiseerde.
- Het woord praktiseerde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.