Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • prak·ti·seer

Werkwoord

vervoeging van
praktiseren

praktiseer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van praktiseren
    • Ik praktiseer. 
  2. gebiedende wijs van praktiseren
    • Praktiseer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van praktiseren
    • Praktiseer je? 

Gangbaarheid