• pen·sa·re

pensare

  1. denken
    «Penso dunque sono.»
    Ik denk, dus ik ben.


vervoeging van
pensar

pensare

  1. eerste persoon enkelvoud toekomende tijd (futuro) van pensar (modo subjuntivo/aanvoegende wijs)
  2. derde persoon enkelvoud toekomende tijd (futuro) van pensar (modo subjuntivo/aanvoegende wijs)