Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pa·ti·neer

Werkwoord

vervoeging van
patineren

patineer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van patineren
    • Ik patineer. 
  2. gebiedende wijs van patineren
    • Patineer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van patineren
    • Patineer je? 

Gangbaarheid