Deens

Woordafbreking
  • pa·ral·lelt

Bijvoeglijk naamwoord

parallelt, o

  1. onbepaalde vorm onzijdig enkelvoud van de stellende trap van parallel


Noors

Woordafbreking
  • pa·ral·lelt
Naar frequentie 24979

Bijvoeglijk naamwoord

parallelt, o

  1. onbepaalde vorm onzijdig enkelvoud van de stellende trap van parallell


Nynorsk

Woordafbreking
  • pa·ral·lelt

Bijvoeglijk naamwoord

parallelt, o

  1. onbepaalde vorm onzijdig enkelvoud van de stellende trap van parallell