Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pa·na·cheer

Werkwoord

vervoeging van
panacheren

panacheer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van panacheren
    • Ik panacheer. 
  2. gebiedende wijs van panacheren
    • Panacheer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van panacheren
    • Panacheer je?