• over·stroom·de
vervoeging van
overstromen

overstroomde

  1. enkelvoud verleden tijd van overstromen
    • Ik overstroomde. 
    • Jij overstroomde. 
    • Hij, zij, het overstroomde. 
  2. verbogen vorm van overstroomd, voltooid deelwoord van overstromen
vervoeging van
overstromen

overstroomde

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van overstromen
    • ... dat ik overstroomde. 
    • ... dat jij overstroomde. 
    • ... dat hij, zij, het overstroomde.