overriep
- over·riep
vervoeging van |
---|
overroepen |
overriep
- enkelvoud verleden tijd van overroepen
- Ik overriep.
- Jij overriep.
- Hij, zij, het overriep.
- Ik overriep.
- Het woord overriep staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.