overkwam
- over·kwam
vervoeging van |
---|
overkomen |
overkwam
- enkelvoud verleden tijd van overkomen
- Ik overkwam.
- Jij overkwam.
- Hij, zij, het overkwam.
- Ik overkwam.
vervoeging van |
---|
overkomen |
overkwam
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van overkomen
- ... dat ik overkwam.
- ... dat jij overkwam.
- ... dat hij, zij, het overkwam.
- ... dat ik overkwam.
- ▸ Wat misschien een beetje vreemd overkwam, omdat er door iedereen zo naar uit was gekeken, zowel door de antisemieten als door de joden zelf.[1]
- Het woord overkwam staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044625691