Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • over·kap

Werkwoord

vervoeging van
overkappen

overkap

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overkappen
    • Ik overkap. 
  2. gebiedende wijs van overkappen
    • Overkap! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overkappen
    • Overkap je?