• or·de·ne

ordene, mv

  1. bepaalde vorm nominatief meervoud van ord


  • or·de·ne

ordene, mv

  1. bepaalde vorm nominatief meervoud van ord


vervoeging van
ordenar

ordene

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van ordenar
  2. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van ordenar
  3. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van ordenar