Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·zweept

Werkwoord

vervoeging van
opzwepen

opzweept

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opzwepen
    • ... dat jij opzweept. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opzwepen
    • ... dat hij opzweept.