Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·wacht·te

Werkwoord

vervoeging van
opwachten

opwachtte

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van opwachten
    • ... dat ik opwachtte. 
    • ... dat jij opwachtte. 
    • ... dat hij, zij, het opwachtte.