opvloog
- op·vloog
vervoeging van |
---|
opvliegen |
opvloog
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van opvliegen
- ... dat ik opvloog.
- ... dat jij opvloog.
- ... dat hij, zij, het opvloog.
- ... dat ik opvloog.
- ▸ Ze huilde tranen met tuiten toen het vliegtuig wegtaxiede, opvloog en in de donkere winterhemel verdween.[1]
- Het woord opvloog staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044632767