optrokken
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- op·trok·ken
Werkwoord
vervoeging van |
---|
optrekken |
optrokken
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van optrekken
- ...dat wij optrokken.
- ...dat jullie optrokken.
- ...dat zij optrokken.
- ...dat wij optrokken.