Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·risp·te

Werkwoord

vervoeging van
oprispen

oprispte

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van oprispen
    • ... dat ik oprispte. 
    • ... dat jij oprispte. 
    • ... dat hij, zij, het oprispte. 

Gangbaarheid