• IPA: /ɔpoʊ̯ʃcɛlɪ/
  • opou·š·tě·li

opouštěli

  1. bezield mannelijk derde persoon meervoud verleden tijd van het imperfectieve werkwoord opouštět
  2. bezield mannelijk meervoud actief deelwoord van het imperfectieve werkwoord opouštět