Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·klau·ter·den

Werkwoord

vervoeging van
opklauteren

opklauterden

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van opklauteren
    • ...dat wij opklauterden. 
    • ...dat jullie opklauterden. 
    • ...dat zij opklauterden. 

Gangbaarheid