opjoeg
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- op·joeg
Werkwoord
vervoeging van |
---|
opjagen |
opjoeg
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van opjagen
- ... dat ik opjoeg.
- ... dat jij opjoeg.
- ... dat hij, zij, het opjoeg.
- ... dat ik opjoeg.
vervoeging van |
---|
opjagen |
opjoeg