Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·hitst

Werkwoord

vervoeging van
ophitsen

ophitst

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ophitsen
    • ... dat jij ophitst. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ophitsen
    • ... dat hij ophitst.