ophaalde
- op·haal·de
vervoeging van |
---|
ophalen |
ophaalde
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van ophalen
- ... dat ik ophaalde.
- ... dat jij ophaalde.
- ... dat hij, zij, het ophaalde.
- ... dat ik ophaalde.
- Het woord ophaalde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.